
Jurisprudentie
BB6104
Datum uitspraak2007-10-15
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3683 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3683 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Uitspraak
05/3683 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B.] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 april 2005, 04/3130 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 3 september 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 januari 2004 heeft het Uwv de aan appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 19 februari 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Bij besluit van 28 september 2004 (bestreden besluit), heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts onderschreven beperkingen van appellant voor onjuist te houden. Met betrekking tot de aan de schatting ten grondslag gelegde functies was de rechtbank evenwel van oordeel dat het Uwv niet heeft voldaan aan de door de Raad geformuleerde eisen ten aanzien van de motivering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat met de rapportage van 24 maart 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige de schatting in beroep alsnog is voorzien van een deugdelijke toelichting. Omdat deze motivering eerst in beroep is ingebracht, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgronden van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld het griffierecht en de proceskosten (tot een bedrag van € 644,-) aan appellant te vergoeden.
In hoger beroep heeft appellant zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij op de in geding zijnde datum van 19 februari 2004 niet in staat was enig werk te verrichten. In zijn gezondheidstoestand is geen enkele verbetering opgetreden ten opzichte van de vorige beoordeling waarbij hem een volledige uitkering toegekend werd. Appellant heeft om zijn stellingen kracht bij te zetten een schrijven van zijn huisarts gedateerd 25 mei 2005 overgelegd, alsmede een aanvullende rapportage en een indicatie rapport (dat al bij de rechtbank in de procedure is gebracht) van de indicatiecommissie van Aob Compaz.
De Raad is van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond bestaat voor twijfel aan de door het Uwv - op basis van de door de verzekeringsarts K. Golab en de bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest op respectievelijk 2 juli 2003 en 7 april 2004 uitgebrachte rapportages - in acht genomen medische beperkingen van appellant. Ook de in hoger beroep ingebrachte stukken maken dit oordeel niet anders. Bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink heeft in zijn rapportage van 29 juli 2005 gemotiveerd aangegeven dat de inhoud van deze stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de per 19 februari 2004 bestaande beperkingen te wijzigen. Uit het schrijven van de huisarts van appellant komen geen objectieve beperkingen naar voren die niet al bij het Uwv bekend waren of waar het Uwv geen rekening mee heeft gehouden. Uit het (ongedateerde) rapport van de indicatiecommissie komen evenmin nieuwe gegevens naar voren en bovendien heeft de rapportage geen betrekking op de datum thans in geding.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat hem bij de vorige beoordeling een volledige WAO-uitkering toegekend is en dat zijn medische situatie ten tijde van de afschatting niet is verbeterd overweegt de Raad dat iedere beoordeling op zich zelf staat en dat ook bij een ongewijzigde medische situatie een hoger of lager arbeidsongeschiktheidspercentage kan volgen.
Voorts is de Raad, met de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige met zijn rapport van 24 maart 2005 de arbeidskundige component van de schatting genoegzaam heeft gemotiveerd.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MR